De behandeling door middel van injecties met een plaatselijk verdovend middel werd al vóór 1900 beschreven en uitgevoerd, o.a. door Leriche, een Franse chirurg. Door de gebroeders Ferdinand en Walter Huneke (beiden arts) in Düsseldorf, Duitsland, is deze toepassing in 1925 als neuraaltherapie beschreven en verder geanalyseerd in zijn werking. Ze hadden een zuster die aan migraine leed, waarbij medisch al alles was uitgeprobeerd, zonder resultaat. Tijdens een aanval werd ze op advies van een collega geïnjecteerd in de ader met een anti-reumamiddel en op slag verdween de migraine-aanval. Later bleek dat het verkeerde middel was geïnjecteerd. In plaats van het anti-reuma middel dat in de ader had moeten worden gespoten, werd er een ander middel voor spierklachten in de ader gespoten. Dit middel bevatte procaïne, bedoeld om de pijn van het injecteren te bestrijden. De procaïne bleek later tijdens het testen het werkzame bestanddeel te zijn. Voorts bleek dat veel ziekten en klachten te behandelen waren door injecties met procaïne op de plek waar de problemen zich voordeden. Dit noemen we segmenttherapie. In 1940 volgde een andere opzienbarende ontdekking:Ferdinand Huneke behandelde een vrouw met een "frozen shoulder syndroom" een pijnlijke,verstijfde schouder. Een injectie in het litteken van een oude botontsteking in haar been (dus ver verwijderd van de schouder) leverde op slag een volledige genezing. Dit is het eerste beschreven stoorveldtherapie.